Wanneer mensen klanken langer maken of woorddelen, woorden of stukken van een zin herhalen kan er sprake zijn van stotteren. Hoe meer haast de spreker heeft of hoe meer spanning er rond het spreken is, hoe erger de verschijnselen worden. De prognose is gunstiger wanneer de stotterverschijnselen nog maar kort aanwezig zijn.
Een spreker kan ook heel snel spreken of struikelen over zijn eigen woorden. Wanneer de omgeving vaak vraagt ‘wat zeg je nu eigenlijk’ is het spreken voor de omgeving niet goed verstaanbaar. Dan kan er sprake zijn van broddelen.
De logopedist kijkt bij stotteren / broddelen naar:
- hoe is het spreektempo
- spreken bij spanning
- wat is de invloed van belemmeringen als tweetaligheid, hoorproblemen
- zijn er herhalingen en verlengingen (normale niet-vloeiendheden)
- zijn er vecht-, vlucht- en / of bevriesreacties (kernstotteren)
Na de observaties en het logopedische onderzoek wordt in overleg met de cliënt of de ouders een behandelplan opgesteld.
Zie ook:
www.stottercentra.nl